Website van Ben Burger
Mijn hobby's

Oorlog 1940 - 1945




Het moment, dat Zeeuws-Vlaanderen zich overgaf aan de Duitsers was later dan de officiële datum van 14 mei 1940. Dat blijkt uit een klein dagboekschriftje dat mijn vader bijhield.


In 1941 werd de Loonbelasting ingevoerd. Met Frans Blaas moest ik samen trouwboekjes gaan bekijken of de wet op de Loonbelasting goed werd nageleefd. Het ging hier om de gezinssamenstelling te achterhalen en soms hebben we hartelijk zitten lachen. Want je kon zo zien dat kinderen wel eens ‘te vroeg’ zijn geboren (moetertjes). Volgens mij zijn we eind 1944 of daaromtrent verhuisd van de Markt naar de Burgemeester Geilstraat. En de Burgemeester Geilstraat had een soort van centrale verwarming. Wij hadden voor ons de hele bovenverdieping, maar het was niet groot. Ik werd in die tijd wel eens met commiezen weggestuurd, met de fiets of met het trammetje, met dhr. Heideman (hij had me na de oorlog ook lid gemaakt van het Humanistisch Verbond) voor een controle Loonbelasting. Er moest bij de bedrijven worden nagegaan of de Loonbelasting goed werd verwerkt. Ik mocht dan ook de stukken bekijken en de foutjes eruit halen. Ambtelijk was de oorlogstijd een rustige tijd. Ik werd gelukkig niet opgeroepen voor Duitsland, omdat ik getrouwd was.

Mijn broer Leo werkte na zijn examen HBS op het 3e ontvangkantoor der belastingen in Rotterdam West. Hij is daar als ongehuwde jonge ambtenaar door zijn baas verplicht opgegeven aan de vragende hogere instantie (verplichte mensenhulp in Duitsland).
Nadat we getrouwd waren en pas onze intrek hadden genomen op de Dokweg, wilden we weten of er een korfbalvereniging in de buurt was. We hebben hierover geïnformeerd. Er was al een korfbalvereniging geweest, maar die is financieel kapot gegaan. Iemand verwees ons naar iemand van die oude korfbalvereniging. We hebben met de eerste de beste van die korfbalvereniging gesproken. We dachten eerst dat we een korfbalvereniging hadden gevonden, maar dat bleek niet waar, want die was opgeheven. En hoe komt dat? Ze hadden een schuld aan de Korfbalbond. En toen heeft de Bond ze geroyeerd. En dan is het moeilijk, de oorlog was net begonnen. Hoe konden we die korfbalvereniging weer herstellen? Zouden wij nog genoeg mensen kunnen krijgen? En zo hebben we dus via mensen die daarmee bekend waren, en Ann ook, gevraagd: wie hebben er gekorfbald? Weet je dat? En zo zijn we aan een aantal adressen gekomen. En wat bleek, dat deze mensen best weer zin hadden, het waren ook nog jonge mensen, om weer te korfballen. Ann heeft zo 5 dames weten te charteren en ik 5 heren. En die vonden het prettig om het weer te doen. Dat was het moment dat de strijd is begonnen met de Bond, de Zeeuwse Korfbalbond. En die zei mij dat verschillende mensen geroyeerd waren in verband met schuld. Als wij eerst de schuld betaalden dan was de Bond akkoord. Ik zei toen, ik kom uit Rotterdam en wil hier een korfbalvereniging beginnen, maar ik ga geen schuld betalen. Wat is jullie belang, vroeg ik hen. Hebben jullie belang bij een korfbalvereniging, die goed geleid kan worden, ja of te nee? En zeg je ja, dat die paar mensen die erin zitten, die een stukje schuld hebben, dat laat je maar zitten. En een nieuwe vereniging is dan toch belangrijker. En dat hebben ze in Middelburg geslikt. (Pa heeft nog een foto van, waarop hij staat met de andere korfballeden. Ma zou er misschien ook op staan).
We zijn dus gaan trainen en hebben de club een naam gegeven, Luctor.
Eind 1940 hebben wij de nieuwe vereniging aangemeld bij de Korfbalbond en gezegd dat wij mee gaan doen met de competitie. Het was precies 1 ploeg van 6 dames en 6 heren. Er waren in het begin nog geen reserves. Die kwamen later. Want als je speelt komen er altijd wel mensen kijken en die worden dan lid.
Dus we zijn aangemeld en we worden ingedeeld in de competitie. Vanaf 1 januari 1941 werden we officieel bij de bond aangesloten. In de loop van 1941 zijn we ingedeeld in de lage klasse van de wedstrijd competitie. We moesten regelmatig de Westerschelde over, dat kon toen gewoon, want er gebeurde niet veel meer, alleen aan het begin en aan het einde van de oorlog. We spraken iemand uit Zaamslag. Daar was eerst ook wel een korfbalvereniging, maar er waren nooit tegenstanders.
In het begin waren we zo vrij geweest om op een HBS terrein te gaan trainen. En in de eerste jaren, in bezettingstijd, hebben we in stijgende vorm gespeeld. Ja dat is heel leuk geweest, maar ja zo af en toe uitval, omdat er een kind geboren werd.

Kijk het verenigingsleven vanaf 1940 bloeide. Er waren twee toneelverenigingen daar. We hadden een korfbalvereniging, uiteraard. Verder hadden we nog fotografie en schaken. Ik heb geschaakt in de schaakvereniging daar. Dat is niet zo lang geweest, want ik had niet zo’n zin om steeds ver weg te gaan. Dat was meestal ’s avonds. En dan gingen we met een klein straaltje licht (naar beneden) over straat naar huis. Soms was het bij mij thuis of bij Van der Staal (die woonde een eindje verder). En moeder de vrouw was altijd thuis. Ik heb geschaakt, en vrij aardig geschaakt. En aan het actieve leven van de politiek heb ik ook meegedaan. De vakvereniging lag in de oorlog op zijn gat.
Ook is in de oorlogstijd de fotoclub Het Kiekkastje opgericht. Dit is gebeurd met een aantal mensen die fotografie ook als hobby hadden.
In de avond was het niet mogelijk een bijeenkomst te organiseren van politieke aard.

Op zolder had ik een kristalontvanger gebouwd, waarmee ik berichten uit Engeland kon ontvangen van Devontory. En als de Duitsers dus kwamen en vroegen, heb je een radiotoestel?, dan zei ik: ik heb geen radiotoestel. Maar ik had er wel eentje, op zolder. Ik weet wel, dat Leo, toen die bij mij kwam te logeren, die had een hele vracht papier. Ik was ook de man die regelmatig berichten schreef voor de Korfbalbond. Op zolder had ik een soort stencilmachine. En in die machine had ik de radio ontvanger gebouwd, niet zichtbaar. Als ze het ontdekt zouden hebben was ik de pineut geweest, want radio’s waren verboden. Radio’s moest je inleveren. De Duitste berichtgeving werd via distributie ontvangen, via kabel. Dat was gewoon de Duitse propaganda. Je sprak er niet over met de buren. Ik heb toen ook geleerd hoe gevaarlijk een buur kan zijn. Want één van die buren heeft Leo later verraden. Dat was de moeilijkste tijd voor ons geweest.
Ma was lid van de huisvrouwenvereniging (plattelandsvrouwen). En ook was ze lid van de Rode Vrouwen van de Vakbond NVV.

Maar kort na ons huwelijk, in mei 1940, brak de oorlog uit. ’s Morgens op de 10e mei was er een soort alarm geweest in Terneuzen. En even later werd er gebeld in het nachtelijk uur, zo rond 4 uur, half vijf. Het was iemand op een motorfietsje. Ik moest mee met hem. Het bleek later waarvoor ik mee moest. Hij reed naar het centrum van Terneuzen, daar was het ontvangkantoor. En op dat ontvangkantoor werden mij 90 harde guldens uitgeteld, waar ik voorlopig van bestaan moest, want het was oorlog. En toen werd ik met dat motorfietsje (een Sparta) weer teruggebracht. Dat Spartaatje, vreselijk, je werd door elkaar geschud, helemaal geen vering of zo.
Maar toen ik heen ging werd er in de buurt gedacht: die is opgeroepen. Ze dachten dat ik de dienst in moest. Dat jonge stel, dat vonden ze zo vreselijk. En Ann wist ook niet wat er gebeurde. En toen kwam ik terug en ik zei:”Ik heb 90 gulden ontvangen om de eerste maand door te komen”.

In het begin van de oorlog hebben we nog Duitse militairen ingekwartierd gehad. De eerste die kwam ergens uit de buurt van Berlijn vandaan (een echte Pruis). En later kwam er een ander uit Beieren. Je werd gewoon verplicht zo’n militair in huis te nemen. Kijk, de Duitsers wilden naar Engeland toe. En dan werden mensen daar al onder gebracht bij de burgers. Die eerste was die Pruis waar Ma zich soms flink aan heeft geërgerd. Hij had een prachtmethode hoe je moest schaken op een dambord. Ik heb het hem ook verteld dat dat niet kon. Ik zei tegen hem dat hij het bord moest omdraaien. En dan komt zo’n soldaat binnen, gooit een zak snoep op tafel en zegt:”greifen Sie zu, greifen Sie zu”. Maar ma was toch al vrij stil en moest daar niks van hebben. Die moest al helemaal niks van die vent hebben. Hij is gelukkig maar kort ingekwartierd geweest. Na een paar maanden kwam hij langs bij ons aan de deur en toen zei hij: “ Ik ben er weer”. En toen had ma gezegd: “kom je terug uit Engeland”? Nou, dat vond ie helemaal niet leuk.

En in die oorlogsjaren leerde je de mensen en de buurt goed kennen. Je praatte met elkaar, je deed dingen met elkaar. Ik weet nog wel dat we een soort schuilgelegenheid hebben willen maken, maar daar is het niet van gekomen. Kijk het was monnikenwerk, het was vaak niks, maar je had steeds die angst als de vliegtuigen overkwamen. In die eerste dagen werd er bij Sluiskil gebombardeerd. Er was een bedrijf (De L’azote (azote is het Franse woord voor stikstof)) dat uitgeschakeld moest worden. Het was een speciaal soort buizenfabriek . Deze hebben ze getracht weer te herbouwen maar werd weer platgebombardeerd (via Google heb ik dit gechecked en daar bleek dat de Engelsen dit gebombardeerd hebben; het staat beschreven als een cokesfabriek (Mijn zoon Adri weet te vertellen dat een onderdeel een stikstof bindingsbedrijf was, waar kunstmest werd gemaakt en buskruit, nitraten en zo)). Ik draag nog een zilverachtige ring die er ook gemaakt is. Het is van een speciale legering, dat zo hard als staal is en vrij van zuren (zuren kunnen dit materiaal niet aantasten. (helaas ben ik deze ring kwijtgeraakt). En mensen die er gewerkt hadden maakten er toen ringen van. “Ik heb nog eens geprobeerd mijn naam erin te laten zetten, maar dat ging niet, zo hard is het materiaal”. Ik denk dat het Avesta of zoiets is, maar ik weet het niet meer zeker. Na de oorlog ben ik er nog wezen kijken. Ze lieten me daar zien wat er gemaakt werd en ongeveer hoe. Maar exact weet ik dat niet meer.

Op zich hebben we het niet echt moeilijk gehad in de oorlog. Via een collega kreeg ik een boer toegewezen, boer Dieleman, waar ik eieren, boter en graan kon krijgen. Meestal moest dat in de avond of nacht, met mijn fietsje met een naar beneden gericht spleetje licht. Ja, je mocht geen licht voeren als het donker werd. Het was tegen gewone prijzen dat ik de etenswaren kon kopen. Het was een jonge boer, die tegen Sluiskil aan woonde. Ma had een klein oventje, waar ze precies een brood in kon bakken.
In 1943 werd een kind geboren (Adri). De beslissing die je neemt als man en vrouw. Het was in 1942, ik werkte en was veel weg. Voor vrouwen was er nauwelijks of geen werk en ma zat daardoor de hele dag thuis. Ze heeft het nog geprobeerd om werk te vinden, maar dat lukte niet. Ze is wel in de oorlog lid geworden van de Vrouwenbeweging. Door de oorlog lagen ook nog eens de activiteiten van veel verenigingen op een laag pitje. Dat werkte de verveling in de hand. Ze had wel aanspraak met een oudere buurvrouw op huisnummer 11 (fam. de Koker).
We hadden bij het begin de afspraak gemaakt dat, zolang de oorlog duurt, nemen we geen kinderen. Ann zei op een gegeven moment: Ik wil een kind (midden 1942). We gingen dus na wat kunnen we doen? Ma heeft zich dat bewust in een vraag gesteld. En ik heb toen ja gezegd. En dan fiets je een kind bij elkaar! Nou dat kind werd geboren op 31 maart 1943 op de dag van het bombardement op Rotterdam-West. Dat merkte ik dus daarna. Toen hoorde ik van mijn ouders, rond de tijd dat het kind geboren werd, werd bij ons Rotterdam West gebombardeerd. Bij de Mathenesserweg was een heel gedeelte weg. Moet je nagaan hoe dicht dat bij ons huis vandaan was. Het was een moeilijke bevalling en Adri was een stevige baby.


Precies tegenover ons huis aan de Dokweg woonde de familie Kahn. En daar konden we het goed mee vinden. We kwamen er regelmatig op visite. Maar op een avond, het was al tegen het einde van de oorlog, kwamen we terug in huis en bleek Adri van de trap te zijn gevallen. Vanaf dat moment zei ma dat ze dat niet meer zal doen, om een kind alleen thuis te laten.
Mijn broer Leo is vanuit Rotterdam verplicht geworden om naar Duitsland te gaan om te werken. Dit moet ergens in 1942/1943 zijn geweest. Daar is hij geweest in Kassel. Daar werkte hij in een vliegtuigfabriek. Maar hij werd ziek in Kassel. Het bleek later dat hij tyfus had. In die tijd dat hij in het ziekenhuis lag werd Kassel gebombardeerd. Dat waren de eerste zware bombardementen van de Engelsen en Amerikanen met 1000 bommenwerpers. Tijdens dit bombardement is oom Leo toen naar de kelder van het ziekenhuis gebracht. Hij heeft mij, later, nooit echt verteld wat er daar gebeurd is. Hij weet alleen dat het verschrikkelijk geweest is. (Tussen oude foto’s en brieven troffen we nog een brief van oom Leo, die hij schreef vanuit Kassel) Na het bombardement is hij met "Urlaub" gestuurd naar Rotterdam. Daar is hij een paar weken gebleven. Daarna moest hij eigenlijk weer terug naar Duitsland. Ik zat in Terneuzen. En op een gegeven moment stond hij ’s avonds voor mijn deur. “Mag ik binnenkomen”?, vroeg hij. Toen heb ik hem gevraagd “wat wil je”? “ja, ik wil niet terug naar Duitsland”. Ik zei toen: “dat betekent dat je niet naar buiten mag”. Dat was ergens in 1943. Zijn haar groeide weer, dit was door de ziekte flink uitgedund. Hij is wel een keertje ’s avonds mee op visite geweest bij mensen die het wisten. En of dat voor later heeft meegespeeld, dat weet ik niet. Het hoeft er maar eentje te zijn die ergens anders loslaat van: daar zit een onderduiker. Dat weet ik niet, dat durf ik ook niet te zeggen.  En toen is hij op een gegeven moment kennelijk verraden. Ik weet wel, het was eind najaar 1943, dat op een nacht, om een uur of twaalf, er werd gebeld.
Noot 1: Adri weet zich nog te herinneren dat er een foto moet zijn dat hij als baby in de armen van oom Leo ligt. Dus hij heeft Adri nog gekend.
Noot 2: Pa vergist zich hier met de tijd dat oom Leo is opgepakt. Uit onderzoek in de Terneuzense archieven vond ik het politieverslag van 12 mei 1994, waarin stond dat oom Leo in de nacht rond 00.30 uur is opgepakt.


Wij lagen op bed. En toen moest ik halsoverkop naar beneden toe, gauw in de broek geschoten. Het waren NSB’ers. En de leider, de naam weet ik niet meer (wel een Hollandse naam), kwam mijn broer halen. Leo heeft nog geprobeerd om via het dak te vluchten. Maar dat kon niet, want achter stonden ook NSB’ers te wachten. Het was een hele groep die daar kwam. Ze durfden het niet alleen te doen. En toen heb ik gevraagd: “waar gaat hij naartoe”? “Naar het politiebureau”. Ik vroeg: “mag ik dan mee”? Dat kon, ik werd later ook weer thuisgebracht. Ik weet nog wel dat 1 man ’s nachts de wacht had op het politiebureau. En op dat politiebureau heb ik gevraagd: “mag ik even praten met mijn broer”? Ja hoor, dat mocht. Dus ik heb met hem een heel gesprek gevoerd precies wat we zouden zeggen als we een onderzoek kregen. En dat die dingen klopten met elkaar. En dat gold ook voor een deel over het voedsel. Heel belangrijk is het voedsel. Niet een plakje ham of iets dergelijks, nee, maar brood. Dat is een belangrijk voedsel wat in een gezin nodig is om te leven. Er mocht niet uitkomen dat we extra voedselbonnen kregen. En ik heb toen verklaard, dat ik dat kreeg van een gezin met 7 (of 9) kinderen. En die hadden dat voedsel. Die hadden kinderen, oplopend van jong naar ouder. Het was een betrekkelijk jong ambtenarengezin, de Bree geheten. Dat heb ik toen verteld toen ik werd opgeroepen, een paar dagen later, door een Duitse officier, die de leiding had in Terneuzen. En daar werden vragen aan mij gesteld. Daar zat je aan een tafel, voor hem lag een pistool en ik zat aan de andere kant. En daar werden die zelfde vragen gesteld van: “hoe komt u aan het eten”? Toen heb ik dat verteld van die 7 (of 9) kinderengezin. Ik heb later, toen ik op kantoor kwam, heb ik verteld aan die man (de Bree) dat ik hem genoemd had als leverancier van broodbonnen. Die man scheet bijna in zijn broek. Ik zei: “als je dat maar verteld is er niks aan de hand”. Het is hem nooit gevraagd. Ik weet nog dat ik tegen die officier gezegd heb “ik heb het van die en die, daar woont hij, ga het hem maar vragen”. Met andere woorden, dat klonk zo overtuigend dat deze officier het zo gelaten heeft. En allemaal in het Duits. In mijn beste Duits heb ik dat toen gedaan. En hij heeft even gedreigd dat ik zo naar Duitsland gestuurd kon worden. Eerst heb ik hem verteld dat Leo mijn enige broer is. Dat hij dus ziek vanuit Duitsland naar Nederland is gekomen en dat hij het bombardement op Kassel heeft meegemaakt en eigenlijk niet meer terug wilde. Nee, nee, zei de officier dat kan zomaar niet, hij had gewoon terug moeten gaan. En ik maakte me strafbaar in het feit dat ik hem onderdak verleende. Ik zei: “dit is mijn enige en jongere broer, wat zou u doen in dit geval”? Daar bleef hij het antwoord op schuldig. En ik heb ook nog gezegd: “ik ben ambtenaar, in dienst van de Nederlandse Belastingdienst, dus eigenlijk in een dienst waar jullie mee te maken hebben dat het bestaat. Maar dat is terloops geweest. Ik mocht niet weg, ik moest beschikbaar blijven, ik mocht Terneuzen niet verlaten. Ja, je kunt je voorstellen een paar dagen later waren we weg. Met de boot en de trein, en die trein moest nog stoppen in Brabant voor een luchtaanval. En zo zijn wij dus naar Zuid Limburg gekomen en daar heb ik dus bij mijn schoonouders gezeten. Niet echt lang, ik ben er maar een korte tijd geweest. Adri is ondergebracht bij de familie Wolfert. En toen zijn we teruggegaan. Toen dachten wij, nou kan het wel weer. Het is een kwestie van ongeveer twee weken geweest. Ik weet wel dat het verblijf, dat ik dus weggeweest was, was op kantoor begrepen. Ze wisten dat ik door dat verhoor het nodige te verwerken had. Ik heb er verder geen last meer mee gehad tot de bevrijding kwam. En de bevrijding heeft verschillende facetten gehad. Maar ik kan wel zeggen dat de bevrijding ervoor zorgde dat dat muisje nog een ander staartje heeft gehad.
Ik heb nog een brief van “Toetie” Brinks aan oom Leo, die eind 1943 bij pa aankwam. Leo heeft deze nooit ontvangen. “Toetie” woonde aan de Mathenesserdijk 38. Volgens mij is oom Leo eerst in een Nederlands kamp geweest, daarna ergens in West Duitsland en tenslotte in Bergen-Belsen.

Tegen het einde van de oorlog hebben we 2 mensen in huis gehad, die later krijgsgevangen zijn genomen. Het waren 2 onderofficieren (Feldwebels). Ik weet nog dat na de invasie (landing) in Normandie deze twee Feldwebels (onderofficieren) lopende van Normandie naar Terneuzen zijn gekomen.  Langs de kust. Ze waren waarschijnlijk uit hun regiment weggelopen of hun regiment was totaal uit elkaar geslagen. Ik kwam ze tegen op de Axelsestraat hoek Dokweg (het was ongeveer 2 weken voor de bevrijding). Toen vroeg er mij eentje: “Können Sie mir sagen wo die Schelde ist”? Toevallig vlogen toen net 2 vliegtuigen, Engelse Typhoons, richting Schelde doken omlaag enz. Ze begrepen dat het gevaarlijk zou zijn. En ik vertelde hen dat de rivier de Schelde daar veel te breed is (die is 5 km breed daar) om zo maar over te steken. Ze zochten eigenlijk onderdak. Het was overdag dat ze daar liepen. Ik gaf ze weinig kans dat dat zou lukken. Ze konden het allicht proberen bij boerderijen in de buurt, maar ik gaf ze weinig kans. Ik zei in mijn beste Duits: “in het ergste geval, als het niet lukt dat ze dan daar en daar (ons adres Dokweg 9) langs konden komen”.https://strato-editor.com/.cm4all/widgetres.php/com.cm4all.wdn.PhotoGrid/images/thumbnail-grid.svg
Rond half negen, negen uur (het was inmiddels donker) kwamen ze inderdaad langs en vertelden dat ze geen onderdak hadden kunnen vinden. Zonder vragen heb ik ze binnengelaten. En daarna zijn we gaan praten. Ik vroeg hen, “wat willen jullie”? “Ja, hier blijven”, zeiden ze. Ik zei dat het kon, maar dat ze absoluut niet naar buiten mochten. De mensen in de straat hebben die weken niet geweten, dat er Duitsers bij ons in huis waren. Daar kon je anders flink last mee krijgen. In de brandgang, even verderop, stond afweergeschut van de Duitsers. De een was een heel aardige man uit Stettin (die was getrouwd) en de ander was een man uit de wetenschap. Die had scheikunde gestudeerd en werkte in het Duitse industriegebied (West Duitsland) (waarschijnlijk Oberhausen) . Daarmee heb ik maar heel even contact gehad na de oorlog. Ma had een pan met water opgezet op haar fornuisje zodat de twee zich konden wassen. In de keuken. En wij zaten in de woonkamer te wachten. Pas tegen een uur of elf kwam pas de eerste terug, de oudste uit Stettin. En de tweede kwam er kort daarna. Het waren geen soldaten meer, maar gewone mensen in burger. De wapens die ze hadden (een Seitengeweer en een (Belgisch) FM-pistool) hadden ze al eerder bij mij ingeleverd. Dat Seitengeweer heeft een soort dolk en die heb ik, denk ik, nog in de kast liggen. We hebben tot diep in de nacht zitten praten. Gewoon gepraat als mens tegenover mens. We praatten over gewone huiselijke zaken. Niet als vijand tegenover een andere vijand. Ja, dat is een tijd geweest dat ik de menselijke waarde heb leren kennen van dit soort mensen. Het waren niet allemaal beesten geweest.
En toen zijn we gaan slapen en ik zei: “morgen praten we verder”. En dat is het punt geweest dat er een vertrouwenspositie kwam tussen twee Duitsers en twee Nederlanders. Want dat is een vertrouwen. Ik speelde met mijn leven en zij speelden ook met hun leven. Wij/zij zouden zo neergeschoten kunnen worden.  Dat was dus nog voordat Terneuzen werd bevrijd. En Terneuzen is bevrijd op 19 september 1944. En die Duitsers zijn dus ongeveer twee weken bij mij geweest. Alles wat ze hadden aan voedsel dat hebben ze aan Ann gegeven. En wij zorgden ervoor dat er voedsel was. Vooral die oudste is me heel dankbaar geweest. Ik heb hem later nog geholpen met het zoeken naar zijn vrouw, want zij woonden indertijd in Stettin, daar had hij een schoenenzaak. Die schoenenzaak is door de fascistische beweging op zeep geholpen. Ze zijn gevlucht, kinderen hadden ze niet. Hij heeft zijn vrouw terug kunnen vinden in Dresden.
Ik heb ze verteld dat ze nog krijgsgevangen zullen worden. “Ja, maar hoe lang gaat dat duren”, vroegen ze. “Niet zo heel lang, want ze hebben geen behoefte aan mensen in kampen. Als het enigszins kan zijn jullie zo weer thuis”. En dat is later juist gebleken. Ik heb gezegd “wacht”, want ze wilden zo het huis uit lopen. Even kijken of er de mogelijkheid bestaat om mensen op te vangen die zich willen melden of als gevangene daar naar toe gebracht kunnen worden. Zij zijn toen thuis gebleven en ik ben op zoek gegaan en toen bleek dat aan de Axelsestraat, een beetje verder naar Othene, bij Driehuizen, toe, dat er daar een opvangmogelijkheid was. Dit bleek van een Poolse eenheid te zijn. En ik heb er gevraagd of ze er gevangenen konden hebben. En ze zeiden ja. Goed, zei ik, ik zal ze even halen. Ik heb ze toen gehaald. En ik had in de gaten dat ze alles van de gevangenen afnamen, horloges e.d. Ik zei dat tegen hen, want ik zag dat hij een heel mooi horloge had. En hij zei, nou ja bewaar het dan maar. Misschien dat er een gelegenheid komt, later, om het eens terug te geven. Ik heb hem bewaard en ik denk dat ik hem nog ergens moet hebben liggen. 
En dan is het frappant als je kunt zeggen dat nadat ze weer teruggekeerd zijn naar hun huizen en dat als een van die twee de vraag aan je stelt, is het wel juist om kinderen te nemen? Zij hadden nog geen kinderen. Hij had zijn vrouw ook weer teruggevonden. Ik heb hem een begrijpend antwoord gegeven: “hoeveel mannen hebben jullie in de oorlog verloren. Het mannelijke gedeelte heeft een behoorlijke knauw gehad. Duitsland heeft veel mannen verloren in de oorlog”. Hij heeft er daarna een paar  ‘gemaakt’ . We hebben nog meegemaakt dat hij op een gegeven  moment 2 kinderen had. De correspondentie tussen hem en mij ging verloren. Hij woonde in Dresden. Dat was na de oorlog Russisch gebied geworden. De Russen maakten de post open. Hij verzocht mij om geen brieven meer te sturen anders zou hij in moeilijkheden kunnen komen. Dat was ergens rond 1949. En ik ben later (1957) verplaatst naar Amsterdam. Toen ben ik dus het contact met die Duitsers verloren. Ik weet niet meer de namen van de Duitsers. Maar hij zou het nog op kunnen zoeken.
Noot: Die zoektocht naar die Duitsers ben ik, na het overlijden van mijn vader in 2010, begonnen. Druk op de knop hieronder om hierover verder te lezen (als u daarin geïnteresseerd bent).

Paul Jahnke.





 
 
 
E-mailen
Map