Analyse van het begrip ‘norm’: om welke normen gaat het?
Eigenschappen van normen en regels
Waarden en normen worden vaak in een adem genoemd en zijn zo langzamerhand een gevleugeld begrippenpaar geworden. Toch verschillen ze in belangrijke opzichten van elkaar. Hoewel normen natuurlijk ook abstract en algemeen van aard zijn, hebben waarden in logische zin een hogere abstractiegraad. Waarden zijn meestal zeer ruim en algemeen geformuleerd. Rechtvaardigheid, gastvrijheid, gelijkheid, schoonheid zijn allemaal erkende waarden, die juist vanwege hun algemeenheid nog voor zeer wisselende en uiteenlopende uitleg vatbaar zijn. In die abstractie ligt juist de kracht van waarden. Want daardoor kunnen ze fungeren als ruime oriëntatiepunten voor gedrag, als rechtvaardiging voor gedrag, en spelen ze een belangrijke rol bij de beoordeling van handelingen. Maar als gedragsbepalende factor schieten waarden te kort. Waarden kunnen mensen met elkaar verenigen en binden, maar tegelijk kunnen ze ruzie over de uitleg ervan opleveren (vandaar dat een al te grote of al te frequente explicitering van waarden de verschillen doet toenemen en zo kan leiden tot grote en soms onverzoenlijke maatschappelijke conflicten, zoals godsdienstoorlogen). Waarden zijn meestal positief geformuleerd, geven waardevolle wenselijkheden weer; normen daarentegen zijn zeer vaak negatief geformuleerd en zeggen wat niet mag.
Waarden hebben zo een open horizon, normen juist een gesloten ruimte waarbinnen men moet blijven. Waarden zijn onbegrensd, normen trekken per definitie een grens.
Normen zijn minder algemeen dan waarden, maar moeten ook ‘in actie’ gebracht worden, dat wil zeggen vertaald worden in concreet gedrag, in concrete omstandigheden. Dit gedragselement komt in alle omschrijvingen van normen terug.
Zo omschrijft de Australische rechtsfilosoof Pettit normen als een regelmatigheid in gedrag waaraan men zich moet conformeren: “First, if a regularity is a norm in a society, then it must be a regularity with which people generally conform; lipservice is not enough on its own. And second that people in the society generally approve of conformity and disapprove of deviance: they may believe that conformity is an obligation of some sort” (Pettit 2002: 311).
Anders dan bij waarden gaat er van normen een striktere dwang uit tot conformiteit aan die normen. Normen (norms) en regels (rules) worden in dit verband meestal als synoniem gebruikt. Het begrip norm of regel is immers afgeleid van het Latijnse begrip norma, dat oorspronkelijk meetlat of winkelhaak betekende, maar gaandeweg wet, regel, maatstaf of richtsnoer (Latijn: regula) is gaan betekenen
(Woldring 2004; De Vries 2004). Normen en regels zijn verplichtend ten opzichte van het gedrag, terwijl waarden door hun ruime uitleg en hun gedragsongespecificeerdheid slechts in morele zin verplichtend zijn. Andere auteurs benadrukken eveneens de gedragsconformiteit en het verplichtende karakter van normen. Zo omschrijft Elster in The Cement of Society (1989: 99): “For norms to be social they must be (a) shared by other people and (b) partly sustained by their approval and disapproval.” Normen worden ondersteund door gevoelens van ongemak, verwarring, schuld en schaamte bij overtreding: “Social norms have a grip on the mind that is due to the strong emotions their violations can trigger” (ibidem: 100).
De structuur van verplichtende normen en regels is eenvoudig: ‘gij zult’ of ‘gij zult niet’, ‘do’ of ‘don’t’. Naast verplichtende normen zijn er binnen het geheel van een normsysteem ook andere regels en normen, zoals procedureregels, regels over de toepassing of verandering van regels en de zogenaamde rules of recognition (Hart 1969). Voor de dagelijkse praktijk van het samenleven zijn de verplichtende normen erg belangrijk, omdat de dagelijkse verwachtingen over het gedrag van andere mensen erdoor wordt bepaald. Het sociaal vertrouwen tussen mensen bestaat er vooral in dat de primaire gedragsregels worden geëerbiedigd. Dit vertrouwen wordt het meest geschokt door schending van de primaire dagelijkse verwachting, bijvoorbeeld als men op straat door een medeburger wordt beroofd.
Sociale normen – in de omschrijving van Pettit en Elster – moeten onderscheiden worden van morele normen, van rechtsnormen en van beroepsnormen. Deze normen hebben het verplichtende karakter gemeen, maar ze verschillen in de mate waarin de normen zijn opgetekend (de geschreven normen van het recht versus de sociale mores) of de mate waarin overtredingen tot sancties leiden:
- morele normen, bijvoorbeeld van vlijt en ijver in het werk, leiden bij niet-nakoming tot schaamte bij degene die deze hoge norm aan zichzelf stelt, maar hoeven niet gesanctioneerd te worden.
- rechtsnormen hebben soms geen morele inhoud, maar leiden wel – als het goed is tenminste – tot sancties bij overtreding.
- fatsoensnormen, bijvoorbeeld de hoed afnemen, groeten, opstaan in de tram, niet spuwen op straat et cetera, zijn typische voorbeelden van sociale normen, en zij verschillen van rechtsnormen in de mate waarin ze door de overheid bij overtreding van sancties mogen worden voorzien. Rechtsnormen verhinderen soms zelfs dat verregaande sociale sancties worden uitgeoefend bij overtreding van sociale normen: zo mag ik iemand die mij ’s morgens op het werk niet begroet, geen klap verkopen als sanctie op de ochtendlijke onbeleefdheid.
Het feit dat in de wetenschappelijke literatuur over normen zo veel nadruk wordt gelegd op gedragsconformiteit met en nakoming van de normen, leidt bijna automatisch tot de gedachte dat een van de maatschappelijke redenen voor het ‘waarden- en normendebat’ zou kunnen liggen in de in ons land veelvuldig gepercipieerde afname van normconformiteit en sanctietoepassing: de normen voldoen niet meer aan de basisverwachting die men van normen heeft, namelijk dat ze worden nageleefd. Kortom, niet de inhoud van waarden en normen vormt als zodanig het probleem, maar hun niet-nakoming (zie hoofdstuk 4).
Morele, juridische en sociale normen
Normen zijn overal. Het sociale leven wordt op alle plaatsen en in alle situaties gekenmerkt door de aanwezigheid van normen. De rechtssocioloog Geiger vatte dit kernachtig samen met zijn bewering “Es gibt keine ungenormierte Situation” (Geiger 1947). Zelfs als mensen vrij zijn zich te gedragen zoals ze zelf willen, bijvoorbeeld door een raar hoedje op hun hoofd te zetten (het voorbeeld is van Geiger uit 1947), bestaat er een norm die andere mensen verbiedt dat hoedje van het hoofd te slaan. Vrijheid voor de een brengt een verplichting voor de ander.
Inmiddels is het hoedje veranderd in een hoofddoek en moet de rechter uitmaken of een bepaald hoofddeksel wel of niet mag worden gedragen bij bepaalde gelegenheden. Ook als men, zoals onlangs in Rotterdam is voorgesteld, in een bepaalde buurt een groetplicht wil instellen voor de buurtbewoners, dan brengt dit toch vragen met zich mee voor degenen die zich daar niet aan (willen) houden. Het voldoen of niet voldoen aan de groetplicht anno 1937 in Duitsland, kreeg in deze geheel andere historische context een speciale betekenis met sociale en politieke gevolgen, ondanks het feit dat er geen juridische verplichting tot groeten op een bepaalde wijze bestond. Sociale normen waren toen krachtiger dan juridische (Schuyt 1997).
Door de alomtegenwoordigheid van normen is het ondoenlijk een overzichtelijke ordening aan te brengen in de hoeveelheid bestaande normen en normenstelsels.
Naast zuiver technische normenstelsels, zoals het laadvermogen van vrachtauto’s of het fysieke draagvlak van een brug, bestaan er normen voor de deelname aan en toelating tot de Olympische Spelen, de Cito-toetsen voor advisering voor vormen van voortgezet onderwijs, de Zalmnorm voor het begrotingsbeleid en de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (dertig minuten per dag, gedurende minstens vijf dagen per week) et cetera. Daarnaast heeft bijna elke sociale groep en elk gezin eigen normen, die slechts aan de groepsleden bekend zijn. Een uitputtende classificatie kan hier dan ook niet gegeven worden, ondanks de soms moedige pogingen die daartoe gedaan zijn (Geiger 1947).
Het is voor een beter begrip van de discussie over waarden en normen van belang een onderscheid aan te brengen tussen morele, juridische en sociale normen.
Alledrie leiden ze tot verplichtingen, maar de gevolgen van die verplichtingen verschillen. Alledrie worden ze gedragen door brede lagen in de bevolking, maar toch is de bindende kracht ervan verschillend.
• Morele normen geven een beoordeling van gedrag in termen van goed en kwaad.
• Juridische normen geven beoordelingen van gedrag in termen van legaal of niet legaal, juridisch geoorloofd of niet geoorloofd.
• Sociale normen beoordelen gedrag in termen van gepast en ongepast.
Overlappende normen
Vaak overlappen morele, sociale en juridische normen elkaar, zoals bij diep verankerde normen als het verbod te doden of te stelen. De meeste strafbepalingen in het commune strafrecht hebben ook een morele en sociale grondslag. Dit zijn de zogenaamde mala in se: de gedragingen zijn verboden omdat ze moreel slecht zijn en door iedereen slecht gevonden worden. Vaker echter hebben moderne, ‘gemaakte’ juridische normen geen zware morele lading, zoals het percentage af te dragen btw of de verplichting een vergunning aan te vragen voor het kappen van een boom of het vissen in een vijver. Dit zijn de mala prohibita: gedragingen zijn slecht omdat ze verboden zijn. Heel veel moderne rechtsnormen hebben dit kenmerk.
De relaties tussen deze drie normenstelsels vormen een groot deel van het huidige debat over normen en normhandhaving. Is de gewoonte om hier niet met een volledig gesluierd gezicht over straat te lopen nu een sociale, een morele of een juridische norm? Een sociale burenplicht tot hulpverlening kan onder concrete omstandigheden, bijvoorbeeld bij gevaar voor leven, een juridische plicht blijken te zijn, waarvan nalatigheid strafbaar is. Sociale normenstelsels hebben zich in aantal sterk vermeerderd en zich van elkaar gedifferentieerd, onder meer door het opbloeien van zeer uiteenlopende levensstijlen, van een gay-cultuur tot eo-jongerendagen, alsmede door de aanwezigheid van andere culturen in ons land. Hierbij blijft het steeds onzeker wanneer en onder welke omstandigheden dergelijke sterke sociale normen van een minderhedencultuur wel of niet in strijd komen met de Nederlandse rechtsorde. Botsing van normenstelsels in dit opzicht is problematischer dan theoretisch botsende waardestelsels, omdat normen minder vrije interpretatieruimte laten (hoewel die ruimte nooit tot nul daalt). Botsingen tussen amorele juridische normen en sociale normen kunnen in principe gemakkelijker opgelost worden dan die tussen diepverankerde morele normen van de ene groep en diep verankerde rechtsnormen van de andere groep (bijvoorbeeld bij de vrije partnerkeuze of bij eerwraak).
Van onprettig naar onwettig: een principiële en praktische kwestie
Het hier gemaakte onderscheid tussen morele, juridische en sociale normen is van praktisch én van principieel belang in de waarden- en normendiscussie. Immers, als een minister of een andere regeringsfunctionaris oproept om bepaalde fatsoensregels meer in acht te nemen, dan is zo’n oproep als politieke of morele aansporing nog wel te plaatsen. Maar als de overheid bepaalde fatsoensregels met sancties zou gaan ondersteunen of burgers zou oproepen zelf sancties uit te oefenen op overtredingen van dergelijke sociale fatsoensregels, dan staat er een staatsrechtelijk principe op het spel. Dit standpunt vereist enige uitwerking. De bestaande onvrede over te geringe handhaving van normen maakt nauwelijks onderscheid in de aard van de frequent overschreden normen. De ergernissen over niet-nakoming en niet-handhaving kunnen betrekking hebben op ernstige tekorten in de opsporing, vervolging en berechting van serieuze misdrijven, bijvoorbeeld winkelkraken en bepaalde geweldsmisdrijven. Maar ze kunnen ook slaan op gedragingen die liggen in de eigen morele privé-sfeer, zoals de overtredingen tegen het derde, vierde, zesde of negende gebod van de tien geboden (Exodus 20: 1-17) of in de sfeer van je fatsoen houden in de openbare ruimte. Met andere woorden, gaat het om onprettige, onbehoorlijke, overlast bezorgende of onduldbare en onwettige handelingen die allemaal in staat zijn ergernis op te wekken?
Onprettige gedragingen
Voorbeelden van onprettige handelingen zijn legio, maar ze zijn tegelijk erg afhankelijk van de sociale groep of sociale klasse waartoe men behoort (bijvoorbeeld jongeren versus ouderen). Iedereen ergert zich ergens anders aan. De normen van fatsoenlijk gedrag zijn zowel zeer wisselend als zeer onduidelijk en omstreden en bovendien niet aan juridische sancties onderworpen. Neem als voorbeeld het telefoneren in de treincoupé. Zeer veel reizigers storen zich hieraan, maar de overheid kan er geen paal en perk aan stellen, laat staan een officieel verbod effectief handhaven. Men moet over het algemeen deze onaangename zaken in lijdzaamheid dulden. Wel zou de betreffende maatschappelijke organisaties,
in dit geval de ns, er iets aan kunnen doen, door bijvoorbeeld inventieve voorzieningen te treffen, zoals aparte treincoupés waarin wel en waarin niet gebeld mag worden. Dan verstoren de bellers slechts elkaar. Heel veel onprettige gedragingen in de openbare ruimte moeten worden verdragen in een zone van gelatenheid (niet opstaan in tram of bus, voordringen, niet groeten, niet met twee woorden spreken, snauwen tegen kinderen, telefoneren en niet uitkijken op straat, astrologische rubrieken in kranten en media, spel- en taalfouten in openbare stukken, lelijke of zinnenprikkelende reclame, luidruchtige televisiespotjes, uitdagende videoclips, enzovoort.
Naast de praktische conclusie dat een overheid al deze ergernissen niet kan verhinderen, is er een principiële kwestie óf de overheid bij dergelijke fatsoensnormen een rol te spelen heeft. De stelling in de vvd-publicatie Respect en burgerzin, waarden en normen in liberaal perspectief (vvd 2003: 55) dat “toezicht op fatsoenlijk gedrag door burgers onderling een zeer belangrijke manier is om een norm te doen gelden”, is daarom op zijn minst dubbelzinnig te noemen. Welk soort norm – moreel, juridisch, sociaal – wordt hiermee bedoeld?
Als het erom gaat om burgers aan te sporen elkaar op onprettig en onfatsoenlijk gedrag aan te spreken, is het slechts aanvaardbaar zolang het bij ‘aanspreken’ blijft (hoewel dat ook vaak onverstandig, want escalerend kan blijken te zijn).
Zodra het aanspreken ‘met harde hand’ vergezeld gaat, wordt een juridische norm overschreven bij de poging een sociale fatsoensnorm te handhaven. De hieraan gekoppelde stelling dat “bij wangedrag sociale correctie door medeburgers duidelijk dient te worden gesteund” (2003: 55) is evenzeer kwestieus, als die steun van de overheid dient te komen en als de uitleg van de termen ‘wangedrag’ en ‘sociale correctie’ volledig aan de burgers zelf over wordt gelaten.
De ergernissen over onbehoorlijk gedrag dienen bestreden te worden door in de organisaties en instellingen waarin het ergerniswekkende gedrag veelvuldig voorkomt meer aandacht en ruimte te geven voor het bewaren en bewaken van sociale codes voor fatsoenlijk gedrag (zie hiervoor hoofdstuk 7). In opvoeding en onderwijs zou meer aandacht kunnen worden besteed aan het bestaan en de inhoud van dergelijke fatsoencodes; de overheid zou eigen initiatieven van burgers daartoe bij het beheer van de openbare ruimte kunnen ondersteunen, maar een van bovenaf opgelegde fatsoenscode en een aansporing aan burgers om die op willekeurige wijze zelf te handhaven, is tegenstrijdig aan het waarden- en normenpatroon van een samenleving, waarin een bepaalde vrijheid in de persoonlijke sfeer wordt geëerbiedigd.
Van onbehoorlijke tot onduldbare gedragingen
De ergernissen om wangedrag, wanordelijk gedrag en onbeschofte en onuitstaanbare gedragingen kunnen niet met eenzelfde gelatenheid geduld worden. Er is een oplopende reeks van ergerniswekkend gedrag, waarbij de overlast van deze gedragingen voor burgers toeneemt en groter en minder duldbaar wordt. Het is moeilijk om de precieze grenzen tussen onprettig, onbehoorlijk en onuitstaanbaar te trekken. Maar veel gedragingen van meer bezwarende aard hebben meestal een juridische component of overschrijden reeds een rechtsnorm. Een paradigmatisch voorbeeld is hier, net als zojuist, ontleend aan het openbaar vervoer: reizigers die hun benen op een andere zitbank leggen, iets wat niet uitsluitend door jongeren in Enkhuizen wordt gedaan, maar ook door vermoeide yuppies aan het einde van een werkdag. Onprettig? Onbehoorlijk? Onuitstaanbaar? Onduldbaar? Onwettig? Er kan tegen worden opgetreden, maar dit is vooral een kwestie van de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende organisatie en de kosten en moeite die deze hiervoor over heeft. Zo zijn er meer voorbeelden te geven waar het betreurde gedrag en de irritatie zwaarder van aard worden, maar de handhaving en sanctionering evenredig lastig of zeer kostbaar blijven: zwartrijden in het openbaar vervoer, asbakken legen, vuil of ander afval (bekertjes, aluminium blikjes) wegwerpen op straat, verbale bedreigingen aan medeburgers (‘Ik weet je wel te vinden vanavond’). Van al deze zaken zou men bij de politie aangifte kunnen doen (schade toebrengen aan eigendommen of personen), maar de aard van de klacht is meestal zo dat de politie er weinig mee kan doen. Echter, door de aard en de frequentie van dergelijke onduldbare gedragingen zou gelatenheid hier niet op zijn plaats zijn. De maatschappelijke organisaties die het betreft zouden de confrontatie met dergelijke systematische en frequente normoverschrijdingen zelf kunnen aangaan en vooral op het systeemniveau van de organisatie (onder andere meer tijd en geld voor toezicht, meer geld naar preventie) oplossingen kunnen vinden die de ergernis bij burger én overheid weg zouden kunnen nemen.
De zone tussen onduldbare gedragingen en onwettige gedragingen is vaak grijs.
Een goed voorbeeld hiervan levert het pesten op school, dat wettelijk nergens is verboden en dus strikt genomen niet valt onder onwettige gedragingen. Toch is veelvoorkomend pesterig gedrag op scholen niet te dulden en doen scholen er, onder aansporing en ondersteuning van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, veel aan om dit gedrag tegen te gaan. Wat precies wel en niet onder pesten valt en in welke frequentie dit gedrag vóórkomt valt onder de oordeelsbevoegdheid van de school zelf, maar de overheid stelt die scholen wel in staat het betreffende kwalijke gedrag te bestrijden. De sociale code van de schoolgemeenschap zelf bestrijdt hier een andere sociale code, die leeft onder bepaalde leerlingen, terwijl de overheid een actief interventiebeleid voert zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn. Er is dus sprake van een dynamische interactie tussen de drie soorten normen.
Ook in andere gevallen kan de sociale norm vooruitlopen op de juridische norm of die zelfs overbodig maken. Zo sprak de toenmalige minister-president Kok zich in het openbaar negatief uit over de exorbitant hoge extra beloningen die leden van raden van bestuur van grote ondernemingen ontvingen. Later formuleerde een speciale commissie onder leiding van Tabaksblat normen voor het gedrag van leden van raden van bestuur en voor commissarissen. Net als bij het pesten op school is hier sprake van een sociale code (zelfverrijking onder bestuurders) die openlijk botste met andere sociale codes (tegen zelfverrijking).
Het gedrag wordt gereguleerd door een nieuw afgesproken code, met steeds de mogelijkheid om van deze nieuwe sociale code een wettelijk geregelde gedragscode te maken. De overheid, in casu een minister-president, fungeerde hier als morele aanjager van zelfregulerend gedrag, al of niet vooruitlopend op een parlementaire meerderheid die de waarden van een sociale code in wetten neerlegt.
Onwettige gedragingen
In theorie biedt deze categorie van normoverschrijdingen de minste problemen, in de praktijk echter komt hier het gehele politie- en justititiebeleid aan de orde.
Als het voorbeeld van de gedragingen in het openbaar vervoer wordt vastgehouden, gaat het hierbij om zwartrijden in tram, metro of trein, om het bedreigen of molesteren van treinpersoneel, en om het bedreigen of beroven van medereizigers.
Al deze gedragingen zijn in strijd met wettelijke bepalingen, maar de vraag is hier niet of er mag worden opgetreden of geïntervenieerd, maar wanneer. De kwestie draait vooral om de opportuniteit en prioriteit van het politie- en justitieoptreden.
Welke normen en normoverschrijdingen komen het eerst en het meest in aanmerking voor een straffe aanpak? Moeten alle, veel én weinig voorkomende normoverschrijdingen van alle burgers opgespoord en vervolgd worden (de zogenaamde zero tolerance) of is een bepaalde mate van selectief opsporings- en vervolgingsbeleid te aanvaarden? Een effectieve aanpak van de meest bedreigende vormen van onwettige gedragingen kan door burgers van een overheid geëist worden (wrr 2002). Hierbij zal het vooral gaan om die normoverschrijdingen die (a) de persoonlijke, fysieke en psychische integriteit van burgers aantasten en (b) die de coöperatie en het onderlinge vertrouwen van burgers in de samenleving als geheel doen afnemen. Juist deze laatste normoverschrijdingen krijgen, als daar niet of niet effectief tegen wordt opgetreden, een negatieve spiraalwerking voor ander normoverschrijdend gedrag en voor het gedag van andere burgers (zie bijlage hoofdstuk 4).
Uit deze noodzakelijk korte analyse van de drie soorten normen, namelijk morele, juridische en sociale, en van de oplopende reeks van normoverschrijdende gedragingen kan de volgende gevolgtrekking worden gemaakt:
• bij ‘onprettige’ of ‘onbehoorlijke’ gedragingen hoort onvermijdelijk een zone van gelatenheid; ditzelfde geldt voor ‘overlast’ bezorgende gedragingen, afhankelijk van de mate van overlast en de ernst en de dreiging van de gedragingen;
bespreekbaar maken van het bekritiseerde gedrag in en door organisaties ligt meer voor de hand dan het op eigen gezag van burgers ‘aanspreken’ van medeburgers op hun niet nader gedefinieerde ‘slechte’ gewoonten of gedragingen;
• bij ‘onduldbare’ gedragingen of bij de ernstige ‘overlast’ hoort een stevige confrontatie, met name afkomstig van die organisaties die er het meeste aan kunnen doen, soms op aandringen van de overheid (pesten) of op aangeven van belangrijke overheidsvertegenwoordigers (ministers of de ministerpresident);
• bij onwettige gedragingen hoort een consistente en effectieve aanpak, door de overheid zelf, van de meest bedreigende normoverschrijdingen, met name diegene die het onderlinge vertrouwen tussen burgers sterk ondermijnen.
Een verdere analyse van de vele vormen van normoverschrijdend gedrag en wat eraan te doen valt, evenals een discussie over de rol van de overheid, wordt gegeven in hoofdstukken 4, 7 en 8.
2.6 conclusies
1 Er is een bruikbare definitie van waarden te geven, voorzover die betrekking heeft op de inrichting van staat en samenleving: “waarden zijn mogelijkheden waarvan de realisering het leven tot een goed leven maakt” (Kekes 1993).
2 Waarden worden structureel door andere kenmerken gekarakteriseerd dan normen, zodat een automatische koppeling van waarden aan normen (of omgekeerd) meer verwarrend dan verhelderend werkt. Waarden scheppen ruimte, normen brengen beperkingen aan; waarden wekken op, normen
grenzen af; waarden geven aan wat goed, gewenst en waardevol wordt gevonden, normen meestal wat onjuist en ongewenst wordt geacht; waarden zijn abstract, normen geven concrete richtlijnen voor gedrag; waarden bepalen geen specifieke gedragingen zijn dus niet gedragsspecifiek, normen bepalen
specifiek welke gedragingen wel of niet mogen.
3 Rechtsnormen zijn voor ieder verplichtend, sociale en morele normen zijn dat niet, tenzij zij samenvallen met – gecodificeerde – rechtsnormen; rechtsnormen vertegenwoordigen de morele categorie van het ‘moeten’ (ought), sociale normen die van het ‘behoren’ (shall). Normoverschrijdend gedrag kan – in negatieve zin – betrekking hebben op sociale, op morele en op rechtsnormen.
Voor de reacties op normoverschrijdend gedrag maken de onprettige, onbehoorlijke en overlast bezorgende gedragingen een principieel verschil uit met onduldbare en onwettige gedragingen, al is de precieze afbakening tussen deze categorieën niet voor honderd procent scherp te trekken.
4 Algemene discussies over waarden en normen hebben weinig zin, tenzij wordt aangegeven over welke inhoudelijke waarden en normen en op welk abstractieniveau de discussie gevoerd wordt.
5 Indien veel waarden wel worden onderschreven, maar het gedrag van (grote) groepen in de bevolking tegenstrijdig is aan de onderschreven waarden, heeft dit meer te maken met motivatie en morele wilszwakte dan met de inhoud van deze waarden. Andere waarden wegen dan feitelijk zwaarder. Soms wil men wel de waarde respecteren, maar weet men niet hoe. In dit geval moet dat dan aangeleerd worden.
6 Een algemeen overheidsbeleid ten aanzien van ‘waarden en normen’ heeft vanwege de ongedefinieerdheid, veelheid en abstractiegraad van waarden weinig zin, tenzij dit beleid zich richt op specifieke problemen of probleemgebieden waarop bepaalde, nader gespecificeerde waarden betrekking
hebben.
7 Maatschappelijke waarden kunnen in wetten en rechtsnormen worden vastgelegd.
Algemene wetten zijn gestolde waarden en bepalen de hier geldende rechtsnormen. Soms worden deze rechtsnormen voorafgegaan door sociale normen, neergelegd in speciale sociale codes.
8 Uit de veelheid van gekozen waarden door leden van de bevolking en door groepen uit de bevolking ontstaat een zodanige heterogene stroom (conventionele en persoonlijke) waarden dat sturing door een centrale overheid praktisch onwenselijk wordt. De meeste van deze waarden komen voort uit de
maatschappij zelf (civil society). Een uitzondering hierop betreffen de basiswaarden van een samenleving, zoals neergelegd in de rechten van de mens en de grondregels van de democratische rechtsstaat (zie hoofdstuk 5).
9 Waardeconflicten zijn onvermijdelijk in een samenleving. Hieruit volgt een verplichting om op de vele niveaus van de samenleving waar zich deze conflicten voordoen, redelijke vormen van conflictbeslechting te vinden, te ontwikkelen en te onderhouden. De ontwikkeling van de democratische rechtsstaat kan in dit licht worden gezien als een min of meer stabiele manier om onvermijdelijke waardeconflicten zó op te lossen dat de samenleving niet uiteenvalt en dat minimale basiswaarden, neergelegd in de mensenrechten, daarbij niet worden geschonden (zie ook hoofdstuk 5).